Valse Messiassen

Hoe de bevrijdingsdromen van het zionisme verstrikt raakten in het kolonialisme

De bovenstaande foto van twee zionistische tieners werd in 1906 in het Oekraïense Kamenetz-Podolsk in het toenmalige Russische rijk genomen. Rechts staat Rose Resnick, de grootmoeder van vaderskant van mijn vrouw, Susan Blum. Links staat een vriendin, naam onbekend, met een Jiddische publicatie getiteld Der Nayer Veg de Nieuwe Weg – het orgaan van het centraal comité van de Zionistische Socialistische Arbeiderspartij, in 1905 opgericht in Odessa. Het publiceerde tussen mei 1906 en januari 1907 vijfentwintig nummers, maar werd toen opgedoekt door de tsaristische autoriteiten.

In de nasleep van de Hamas aanval van 7 oktober in Israël, zijn de debatten over zionisme en kolonialisme overal losgebarsten, van universiteitscampussen tot in de Algemene Vergadering van de VN. De meisjes op de foto waren in ieder geval geen kolonisten; hun zionisme was een reactie op de toegenomen Jodenvervolging in het Europa van het einde van de negentiende eeuw. In die tijd leefde ongeveer de helft van de Joodse wereldbevolking onder de heerschappij van de Russische tsaren en ze stonden bloot aan bloedige pogroms. Rose herinnerde zich er één waarbij de pogromisten de handen van een Joodse bakker afhakten en in zijn oven gooiden, zodat hij nooit meer brood zou kunnen kneden. De grootmoeder van moederskant van mijn vrouw, Pauline Unger, herinnerde zich de Odessa pogrom van 1905, het jaar voordat deze foto werd genomen, toen haar buren het leven van haar familie redden door de pogromisten buiten het gebouw tegemoet te treden met een kruis en te zweren dat er geen Joden binnen waren.

Der Nayer Veg was een product van de woede die de Joden in Rusland overviel na de pogrom van 1903 in Kishinev (ongeveer veertig doden, honderden verkrachtingen) en de landelijke pogroms van oktober 1905 (enkele honderden doden), de laatste na de mislukte Russische revolutie van dat jaar. In het kielzog van deze golven van revolutie en reactie radicaliseerde de Joodse jeugd in toenemende mate. “Voor hen,” schrijft historicus Jonathan Frankel, “betekende de revolutie niet alleen een strijd voor sociale gelijkheid en politieke vrijheid, maar ook voor nationale, voor Joodse, bevrijding.”

Het drama van de Joodse geschiedenis was en is ingebed in de wereldgeschiedenis

Dit is traditie die aan mij en aan veel Amerikaanse Joden van mijn leeftijd werd doorgegeven over de oorsprong van het zionisme via onderwijs, het collectieve geheugen en artefacten zoals de foto hierboven. Voor velen die in deze traditie zijn opgegroeid, is het ondenkbaar dat deze ideologie van bevrijding en zelfbeschikking iets gemeen zou kunnen hebben met kolonialisme, net zo min als Rose en haar vriendin dat hadden. In dit opzicht hebben de oprichting en de herhaalde militaire overwinningen van de staat Israël een emotioneel meeslepend historisch verhaal gevormd, waarin de lof van God in de Pesach Haggadah weerklinkt: “Hij bracht ons van slavernij naar vrijheid, van verdriet naar vreugde en van rouw naar feest, van diepe duisternis naar groot licht en van slavernij naar verlossing.” De Holocaust wordt achteraf gezien de “geboortetijd” van de messias – de pijnen en beproevingen die het Joodse volk zal ondergaan voordat de ballingen worden verzameld en terugkeren naar het Land van Israël (Eretz Yisrael), zoals voorspeld door de profeet Jeremia: “het is een tijd van benauwdheid voor Jakob, maar daaruit zal hij worden gered.”

Het drama van de Joodse geschiedenis was en is echter ingebed in de wereldgeschiedenis, ook al bereikte het nieuws daarover Kamenetz-Podolsk soms maar langzaam. Zionisten slaagden er uiteindelijk in om hun pogingen tot zelfbevrijding van de Joodse geschiedenis naar de wereldgeschiedenis te transponeren zoals geen enkele Joodse activist sinds de eerste christenen had gedaan. Maar in het proces werd het zionisme iets fundamenteel anders dan de visies van Kamenetz-Podolsk.

Ballingschappen

De Joodse geschiedenis vermeldt twee ballingschappen uit Palestina/Eretz Yisrael. De eerste, de Babylonische ballingschap, vond plaats na 586 voor Christus, toen Nebukadnessar II de Tempel van Salomo in Jeruzalem verwoestte en de Joden naar Mesopotamië en Perzië verbande. In 538 vaardigde de Perzische keizer Cyrus de Grote het decreet uit dat de Joden mochten terugkeren naar Judea en de Tempel mochten heropbouwen. Toch bleven veel Joden in Mesopotamië, Perzië en steden rond de Middellandse Zee (zoals Alexandrië) en langs de Zijderoute (zoals Bukhara). Tegen de tijd van de tweede ballingschap van de Joden uit Palestina leefde een meerderheid al in de diaspora.

De tweede ballingschap vond plaats na de nederlaag van de Joodse Opstand tegen Rome, die begon met een conflict tussen Joden en Grieken in Caesarea in 66 n.Chr en eindigde met de verwoesting van de Tweede Tempel door keizer Titus in 70 n.Chr. De exodus van de meeste overgebleven Joden in Palestina versnelde na de nederlaag in 136 n.Chr. in de opstand tegen Rome onder leiding van Bar Kochba, die door Rabbi Akiva werd uitgeroepen tot de messias. Een verslag van Akiva’s wrede executie wordt beschreven in “Eleh Ezkerah”, de klaagzang van de tien martelaren die door de Romeinen werden geëxecuteerd en dat onderdeel werd van de aanvullende dienst op Jom Kippoer in de Oost-Ashkenazische liturgie.

Gedurende de lange tweede ballingschap behielden Joden een band met Palestina/Eretz Yisrael, zelfs toen ze rijke en gevarieerde diaspora-culturen ontwikkelden. De dagelijkse liturgie herhaalde het gebed dat God de ballingen zou verzamelen en hen zou leiden bij de terugkeer naar hun thuisland. Door pelgrimstochten en studiecentra in Palestina onderhielden Joden banden met het land zonder in conflict te komen met de inwoners. In de loop der eeuwen vervingen die inwoners het Aramees en Grieks van hun Babylonische, Perzische, Hellenistische, Romeinse en Byzantijnse veroveraars door het Arabisch dat werd meegebracht door de tweede opvolger (kalief) van de profeet Mohammed, Omar ibn al-Chattab, die Jeruzalem veroverde en de islam naar Palestina bracht in 638 n. Chr.

Hoop op redding

De Joodse hoop op redding uit ballingschap door de messias uitte zich soms in volksbewegingen onder leiding van wat bekend is komen te staan als pseudo-messiassen, zoals David Reubeni in de zestiende eeuw, Sjabtai Tsvi  in de zeventiende eeuw en Jacob Frank in de achttiende eeuw. In elk tijdperk opnieuw, was dit grote verhaal – van slavernij naar vrijheid, van ballingschap naar verlossing – de constante, zij het soms nauwelijks te horen, achtergrondmuziek van de manier waarop het Joodse volk hun ontmoeting met de geschiedenis begreep.

De Joden in Europa hadden grote hoop gesteld in de emancipatie die volgde op de Verlichting en de Franse revolutie. Tegen het einde van de negentiende eeuw, met de opleving van raciaal antisemitisme in heel Europa, begonnen ze echter te vrezen dat emancipatie het antisemitisme eerder veranderde dan beëindigde. Het was inderdaad het spektakel van een antisemitische menigte die in 1894 in Frankrijk, waar de emancipatie van de Joden begon, smeekte om het bloed van kapitein Alfred Dreyfus, dat Theodore Herzl, de Weense grondlegger van het politieke zionisme, ervan overtuigde dat Joden hun eigen staat nodig zouden hebben. Etnisch-nationale staten zonder Joden leken de toekomstige norm te worden. Het laat-negentiende-eeuwse Europese politieke zionisme was een geseculariseerde versie van de religieuze en messianistische traditie, versmolten met de etnisch-nationalistische en revolutionaire hoop die leefde bij veel volkeren die het verval van het Romanov-, Habsburgse en Ottomaanse Rijk meemaakten.

Sommige Joden trokken zich terug in vrome stilte, in afwachting van de komst van de Messias, mocht God besluiten hem te sturen. Anderen kozen voor revolutionaire bewegingen, variërend van de Joodse Socialistische Arbeidersbond tot de Russische Bolsjewistische Partij en haar vele voorlopers en concurrenten. De meesten, zoals mijn voorouders – waaronder uiteindelijk ook Rose Resnick – stopten hun grootse plannen in de koffers die ze meesleepten op weg naar de Verenigde Staten, waar deze tendensen nieuwe vormen aannamen. Ze konden dit alleen doen omdat de Verenigde Staten een open deur hadden voor “blanke” immigranten. Tot in 1924 het Congres de antisemitische en racistische Johnson-Reed immigratiewet invoerde, waardoor de ‘Gouden Deur‘ werd dichtgeslagen.

Zionisme

Het zionisme zag de ultraorthodoxe afhankelijkheid van gebed en vroomheid als een passieve doctrine van het getto die Joden weerloos maakte. Het zionisme was dus evenzeer een opstand tegen die passiviteit als tegen het antisemitisme. In plaats van te wachten op een messias, zocht het naar verlossing door middel van collectieve actie. Andere politieke oplossingen, zo stelden de zionisten, waren afhankelijk van de tolerantie van anderen, of het nu ging om medeburgers van de Joden, revolutionaire kameraden of landen die immigranten zouden verwelkomen. Zij stelden dat Joden op hun eigen kracht moesten vertrouwen om een staat op te richten die hen in staat zou stellen zichzelf te verdedigen.

In Oost- en Midden-Europa, voornamelijk op het grondgebied van het oude Pools-Litouwse Gemenebest dat in de negentiende eeuw over de grenzen van Rusland, Oostenrijk en Pruisen lag, hadden de Joden veel kenmerken van een zelfbesturende groep met een eigen cultuur en taal, het Jiddisch. Maar ze deelden dat grondgebied met meerdere meerderheden en minderheden en hadden geen controle over hun veiligheid. Omdat het Joodse volk geen land had om een staat op te richten, ging de zionistische beweging op zoek naar een grondgebied – en ook naar een sponsor die hun toegang tot dat grondgebied kon verzekeren. Zo raakte het zionisme verstrikt in het kolonialisme.

Voor de meisjes Kamenetz en duizenden anderen was het zionisme een krachtige beweging van zelfredzaamheid en determinatie. Maar Herzl beweerde dat het ongewapende Joodse volk alleen toegang tot een gebied kon krijgen door diplomatie op hoog niveau met grote mogendheden. De zoektocht naar zo’n sponsor kostte Herzl bijna al zijn tijd en energie, van voor het Eerste Zionistische Congres in 1897 tot aan zijn vroegtijdige dood in 1904. In die zeven jaar reisde Herzl van hoofdstad naar hoofdstad, op zoek naar de steun van een gelijkwaardig “moederland” voor wat hij ongegeneerd de Joodse “kolonisatie” van Palestina noemde.

Een “door het publieke recht” beveiligde Joodse staat

Dit was de late negentiende en vroege twintigste eeuw. Voor Europeanen was “kolonialisme” geen denigrerende term, maar de basis van de wereldorde, waaronder de “beschaafde” naties van Europa de rest van de wereld regeerden zonder er ook maar bij stil te staan dat niet-blanke volkeren rechten of politieke zeggenschap hadden. Herzl schreef dat het zionisme een Joodse staat zou stichten, “beveiligd door het publieke recht”, waarmee in die tijd de internationale kolonialistische orde werd bedoeld.

Het zionisme onderzocht alternatieven voor Palestina: Argentinië, de Sinaï en Oeganda, die beide onder Brits protectoraat vielen, maar geen van alle werkte en de Joodse massa’s verlangden naar Palestina, zoals ze dat al eeuwen deden, zelfs als het Palestina waarnaar ze verlangden de belichaming van hun hoop was, in plaats van een paar provincies van het Ottomaanse Rijk met een Arabische moslim- en christelijke bevolking.

Nog voordat het Eerste Zionistische Congres zijn programma goedkeurde, stelde Herzl voor dat de Ottomaanse sultan een gebied voor de Joodse staat zou afstaan in ruil voor de afbetaling van delen van de Ottomaanse schuld door Joodse financiers – hoewel er geen bewijs is dat Herzl toezeggingen van financiers had gekregen om dit te doen. In 1896 gaf Herzl dit voorstel via tussenpersonen door aan sultan Abdulhamid II. Op dat moment stond de Verheven Porte onder druk om delen van haar soevereiniteit aan een aantal Europese staten af te staan en opkomende nationalistische bewegingen van Arabieren, Armeniërs, Bulgaren en zelfs Turken begonnen het rijk te destabiliseren. Bovendien was de sultan niet alleen de heerser van een wankelend rijk; hij werd ook erkend als kalief, de leider van de gelovigen (amir al-mu’minin), door honderden miljoenen soennitische moslims. De Ottomaanse sultan had dit pan-islamitische mandaat opgeëist in 1517, hetzelfde jaar waarin de Ottomanen Palestina veroverden op de Mammelukken; het was vacant sinds de Mongolen de hoofdstad Bagdad van het kalifaat van de Abbasiden plunderden in 1386.

De sultan vertelde Herzl's gezant: "Ik kan zelfs geen voet land verkopen, want het is niet van mij, maar van mijn volk."

Die context bepaalde het denken van de sultan. Hij vertelde Herzl’s gezant: “Ik kan geen voet land verkopen, want het is niet van mij, maar van mijn volk. Mijn volk heeft dit rijk gewonnen door ervoor te vechten met hun bloed en heeft het bevrucht met hun bloed. We zullen het opnieuw met ons bloed bedekken voordat we toestaan dat het van ons wordt afgenomen. . . . Laat de Joden hun miljarden sparen. Als mijn Rijk verdeeld is, krijgen ze Palestina misschien voor niets. Maar alleen ons lijk zal verdeeld worden. Ik ga niet akkoord met vivisectie.”

Herzl probeerde andere manieren om tot bij de sultan te geraken. In 1898 reisde hij naar Istanbul net toen keizer Wilhelm II van Duitsland op het punt stond de sultan te ontmoeten. De keizer was een Duits koloniaal rijk aan het opbouwen om met Groot-Brittannië te concurreren en wilde dat Duitsland zijn deel van het in verval geraakte Ottomaanse rijk zou krijgen. Toen Herzl de keizer in Istanbul ontmoette, vroeg hij hem voor te stellen dat de sultan een gecharterde onderneming naar het voorbeeld van de Verenigde Oost-Indische Compagnie zou machtigen om de joodse kolonisatie in Palestina te sponsoren. Het voorstel was gedeeltelijk gemodelleerd naar de “capitulaties” (handelsverdragen) die aan de Ottomaanse soevereiniteit knaagden en die Europese staten bevoorrechte relaties met Ottomaanse christenen toestonden, zoals in Libanon, en die hun burgers vrijstelden van de jurisdictie van Ottomaanse wetten. Joodse immigranten werden sinds de verdrijving uit Spanje in 1492 verwelkomd als individuele Ottomaanse onderdanen of burgers, maar Herzl stelde voor dat Joodse immigranten naar Palestina privileges zouden genieten door middel van een capitulatie-regeling waarbij zij burgers zouden zijn van de grote mogendheid die hen sponsorde.

De keizer legde het idee halfslachtig voor aan de sultan, die het net als twee jaar eerder afwees. Wilhelm’s belangrijkste interesse in het zionisme was dat het Duitsland van Joden zou verlossen. Zijn antisemitisme ging hand in hand met zijn kolonialistische racisme. Tussen 1904 en 1908 voerden zijn troepen een genocide uit op de Herero en Nama volkeren in Zuidwest Afrika (nu Namibië). Deze eerste genocide van de twintigste eeuw was een generale repetitie voor de Holocaust.

Herzl reisde ondertussen van Istanbul naar Palestina, waar de keizer ook naartoe ging. De keizer gaf Herzl een ijzige audiëntie in Jeruzalem en informeerde hem over het onverschillige antwoord van de sultan. Herzl slaagde er uiteindelijk in om de sultan rechtstreeks te ontmoeten in 1901. Hij probeerde hem ervan te overtuigen dat zijn voorstel van schuldverlichting in ruil voor een Joodse capitulatie in Palestina de enige manier was om het Ottomaanse Rijk te redden. De Sultan vertelde Herzl dat de kwestie van de Ottomaanse schuld niet gekoppeld kon worden aan territoriale concessies. Hij verwierp het voorstel, net als vijf jaar eerder.

In een laatste poging om een moederland te vinden dat het Zionisme zou sponsoren, ontmoette Herzl in 1902 het Koloniale Bureau in Londen en vroeg het Verenigd Koninkrijk om de Joodse kolonisatie in de Sinaï te bevorderen – een deel van het Egyptische protectoraat van het Verenigd Koninkrijk. Herzl stuurde vervolgens een vertegenwoordiger om te onderhandelen met de door de Britten gecontroleerde Egyptische regering in Caïro. De Egyptenaren boden aan om Joodse immigratie aan te moedigen en te sponsoren zolang de nieuwkomers het Ottomaanse staatsburgerschap aannamen, dat de Egyptenaren behielden onder het Britse protectoraat. Herzl verwierp het aanbod van gelijkheid en drong aan op een capitulatie waarbij de Joden het buitenlandse staatsburgerschap zouden krijgen – wat de Egyptische minister van Buitenlandse Zaken, Boutros Ghali, de grootvader van de secretaris-generaal van de VN, Boutros Boutros-Ghali, afwees.

Tijdens zijn passage in oktober 1903 door de haven van Alexandrië, op weg terug naar Europa, woonde een reeds zieke Herzl een “vreselijk saaie” lezing bij van ’s werelds grootste autoriteit op het gebied van irrigatie. Hij richtte zijn aandacht op het publiek: “Wat me het meest interesseerde was het opvallende aantal intelligent uitziende jonge Egyptenaren die de zaal hadden volgepakt. Zij zijn de toekomstige meesters. Het is een wonder dat de Engelsen dit niet zien. Ze denken dat ze voor altijd met de fellahin [boeren] te maken zullen hebben.”

Deze blindheid van de Britten, merkte hij op, zou “ervoor zorgen dat ze later hun koloniën verliezen.” Herzl stierf negen maanden later, op 3 juli 1904, blijkbaar zonder te hebben nagedacht over de implicaties van deze observatie voor het zionistische project in Palestina.

Een jaar na de dood van Herzl abonneerden Rose Resnick en haar vriendin zich op Der Nayer Veg, waar ze artikelen vonden over de onderdrukking van de Joden in Rusland en de noodzaak om een Joodse arbeidersklasse op te bouwen als fundament van een natie. De samenvattingen van de inhoud die ik heb gevonden suggereren dat er weinig tot niets in stond over Herzls diplomatie, Palestina of politieke ontwikkelingen in het Ottomaanse Rijk.

In hetzelfde jaar dat de Zionistische Socialistische Arbeiderspartij werd opgericht-1905, ongeveer een jaar voordat de foto van Rose en haar vriend werd genomen – publiceerde Naguib Azoury, een Libanese christen die plaatsvervangend gouverneur van het Ottomaanse Jeruzalem was geweest, zijn manifest van Arabisch nationalisme, “Le réveil de la nation arabe”. Azoury begon zijn boek met een welsprekende waarschuwing aan de Arabieren voor het gevaar van het zionisme, dat hij definieerde als een poging van de Joden om zich niet te bevrijden van het antisemitisme, maar om het oude koninkrijk Israël op grote schaal te herstellen, net zoals de Arabische natie zich probeerde te bevrijden van de Ottomaanse overheersing in hetzelfde gebied. “Het lot van de hele wereld,” schreef Azoury, “zal afhangen van het uiteindelijke resultaat van deze strijd tussen deze twee volkeren.”

Afgevaardigden op de conferentie van Evian in 1938 spraken hun sympathie uit voor Joodse vluchtelingen, maar alleen Ecuador en de Dominicaanse Republiek boden aan Joodse vluchtelingen toe te laten.

Een decennium later voerden de grootmachten oorlog. De Ottomanen sloten een bondgenootschap met Duitsland en Oostenrijk, de Centrale Mogendheden, tegen het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Rusland en uiteindelijk de Verenigde Staten. De Armeense genocide had het explosieve potentieel van nationale kwesties in het Ottomaanse rijk al aan het licht gebracht. De Britten buitten de beweging van Arabisch nationalisme tegen Istanbul uit.

Het Britse leger verpletterde de Ottomaanse strijdkrachten. Op 24 september 1918, de eerste verjaardag van mijn schoonmoeder, kopte de New York Times op de voorpagina: “Turken verliezen 2 Palestijnse legers, 40.000 man. In een reeks daaropvolgende verdragen trokken de Britten en Fransen de grenzen die de moderne kaart van staten in het Midden-Oosten vormden en schaften ze het kalifaat af, waardoor de religie van de Islam met wapengeweld een nieuwe vorm kreeg.

Dit besluit weergalmde in de hele islamitische wereld. Het bracht een massabeweging op gang in India – de Khilafat-beweging – die het herstel van het kalifaat eiste. Deze beweging bestond van 1919 tot 1922. Het Indiase Nationale Congres onder Gandhi steunde deze eis als onderdeel van hun algemene antikoloniale niet-coöperatiebeweging. Op 7 oktober 2001, terwijl ik in een televisiestudio in New York was met ABC nieuwsanker Peter Jennings, verscheen Osama Bin Laden op het scherm met een boodschap aan het Amerikaanse volk:

“Wat Amerika nu proeft is slechts een kopie van wat wij geproefd hebben. Onze Islamitische natie proeft hetzelfde al meer dan tachtig jaar van vernedering en schande, haar zonen gedood en hun bloed vergoten, haar heiligdommen ontheiligd.”

Ongeveer tachtig jaar voor 2001 was er de Conferentie van Lausanne in 1923, die het Ottomaanse sultanaat en kalifaat afschafte en de weg voorbereidde voor de koloniale hertekening van de kaart van de moslimwereld.

Nog daarvoor, in november 1917, had de zionistische diplomatie onder leiding van Dr. Chaim Weizmann het Britse kabinet overgehaald om de Balfour Verklaring uit te vaardigen, waarin stond dat de regering “de vestiging van een nationaal tehuis voor het Joodse volk in Palestina gunstig gezind was”. Vanuit Joods oogpunt kwam dit neer op de vervulling van profetie en hoop. Voor de Britten zou zo’n thuisland de Britse koloniale heerschappij in Palestina en Syrië veiligstellen na de nederlaag van de Ottomanen, het Suezkanaal beschermen (essentieel om Groot-Brittannië met zijn Aziatische koloniën te verbinden), de steun winnen van de Joodse bevolking die klem zat tussen het antisemitische Rusland (de bondgenoot van Groot-Brittannië) en de Centrale Mogendheden, en de aspiraties van het christelijke zionisme verwezenlijken.

De afschaffing van een belangrijke islamitische instelling was dus nauw verbonden met de aanname van het zionisme als officiële doctrine van het Britse rijk en beide vloeiden voort uit het Britse beleid om de grootste en machtigste moslimstaat te verslaan en in stukken te hakken.

Dit was het moment waarop het zionisme een partner werd van het Britse kolonialisme, zelfs toen het partnerschap onvermijdelijk versplinterde. Noch de Britten noch de zionistische beweging hielden rekening met de standpunten van de mensen die in Palestina woonden, waarvan 96 procent Arabisch was. Volgens Herzls eigen verslag in zijn dagboek sprak hij tijdens zijn bezoek aan Palestina in 1898 met geen enkele Arabier.

Zoals historicus Rashid Khalidi documenteert in “The Hundred Years’ War on Palestine” (2020), schreef Balfour in 1919 in een memo aan het Britse kabinet dat “we in Palestina zelfs niet voorstellen om de wensen van de huidige inwoners van het land te raadplegen (…)

Zionisme, juist of fout, goed of slecht, is geworteld in eeuwenoude tradities, in huidige behoeften, in toekomstige hoop, van veel groter belang dan de verlangens en vooroordelen van de 700.000 Arabieren die nu dat oude land bewonen.”

Winston Churchill was in 1937 nog stelliger in zijn getuigenis voor de Peelcommissie die door Londen was aangesteld om aanbevelingen te doen over Palestina:

“Ik geef niet toe dat de hond in de kribbe het uiteindelijke recht op de kribbe heeft, ook al heeft hij er misschien heel lang gelegen. Ik geef dat recht niet toe. Ik geef bijvoorbeeld niet toe dat de rode indianen in Amerika of de zwarte mensen in Australië groot onrecht is aangedaan. Ik geef niet toe dat deze mensen onrecht is aangedaan door het feit dat een sterker ras, een ras van hogere rang, of in ieder geval een meer wereldwijs ras, om het zo maar te zeggen, hun plaats heeft ingenomen.”

Waarom accepteerden het zionisme en veel Joden dit koopje? Als Europeanen, ook al werden ze onderdrukt, deelden ze grotendeels de vrijwel onbetwiste veronderstellingen van het Europese koloniale denken. De omstandigheden boden hen ook weinig keus. Als ze de kans hadden gekregen, zouden veel – misschien wel de meeste – Joodse vluchtelingen van Hitler eerder naar de Verenigde Staten zijn gegaan dan naar Palestina. Maar tegen de jaren 1930 overtuigde de steeds sterker wordende greep van het antisemitisme op de Westerse wereld zelfs de Joodse tegenstanders van het zionisme ervan dat ze geen keus hadden. De bewering van het zionisme dat Joden nooit veilig konden zijn in andere naties bleek waar te zijn, niet alleen in nazi-Duitsland maar ook in het “liberale” westen. Joden die het nazi-antisemitisme probeerden te ontvluchten, stuitten op antisemitische immigratiewetten in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. De Britten – en minister van Binnenlandse Zaken Balfour zelf – hadden in 1905 de Vreemdelingenwet uitgevaardigd, die immigratiebeperkingen invoerde. De Amerikaanse immigratiewet van 1924 was expliciet bedoeld om de massale immigratie van onder andere Oost-Europese Joden te stoppen. In juli 1938 kwamen tweeëndertig landen bijeen op de Evian-conferentie aan het Meer van Genève om te bespreken wat te doen met de toenemende stroom Joodse vluchtelingen. Elke afgevaardigde betuigde zijn medeleven met de vluchtelingen, maar alleen Ecuador en de Dominicaanse Republiek boden aan hen op te nemen.

Het Mandaat voor Palestina, dat in 1920 door de Volkenbond aan Groot-Brittannië werd gegeven en in 1923 van kracht werd, gaf de zionistische organisatie een wettelijke status als “een openbaar lichaam met als doel het adviseren van en samenwerken met het Bestuur van Palestina in economische, sociale en andere zaken die van invloed kunnen zijn op de vestiging van het Joodse nationale tehuis en de belangen van de Joodse bevolking in Palestina”. Het bepaalde ook dat de verplichte autoriteiten “de Joodse immigratie onder passende voorwaarden zullen vergemakkelijken en … de vestiging van Joden op het land zullen aanmoedigen”. Het mandaat verbood discriminatie door de Britten in Palestina ten opzichte van andere leden van de Volkenbond, maar bood noch bescherming noch enige vorm van vertegenwoordiging aan de Palestijnse Arabieren.

Als koloniale onderdanen hadden de Palestijnse Arabieren, in tegenstelling tot de Amerikanen of Britten, geen soevereine macht om immigratie naar hun grondgebied te reguleren. De combinatie van het naziregime, de uitsluitingsconsensus die tot uitdrukking kwam op de conferentie van Evian en het Britse mandaat voor Palestina legden samen een onevenredig zware last van het opnemen van Joodse vluchtelingen op aan de Palestijnen, wier kleine land niets te maken had met de oorsprong van de crisis en verstoken was van enige mogelijkheid tot zelfbestuur.

Herzl reisde van hoofdstad naar hoofdstad, op zoek naar de steun van een grote mogendheid voor wat hij ongegeneerd de Joodse “kolonisatie” van Palestina noemde.

De snelle toename van de Joodse immigratie, van 4.075 in 1931 tot 66.472 in 1935 – een zestienvoudige toename in een paar jaar tijd in een land waarvan de totale bevolking in 1931 nauwelijks boven het miljoen uitkwam – was een van de aanleidingen voor de Palestijnse Arabische opstand tegen de Britten in 1936. Het begon met een algemene staking van zes maanden – de langste in de koloniale geschiedenis, zoals Khalidi vertelt. Toen de Peelcommissie, die door de Britten was aangesteld om een oplossing aan te bevelen, in oktober 1937 een verdeling van het land goedkeurde, leidde dit tot een gewapende opstand.

Zionistische geschiedschrijving presenteert dit als het eerste geval van de Palestijnen die “nooit een kans missen om een kans te missen”. Het staat op de lijst van gelegenheden waarbij de Palestijnen een “compromis” afwezen ten gunste van een conflict. Maar vanuit Palestijns oogpunt had een koloniaal rijk willekeurig besloten om een deel van hun nationale grondgebied in beslag te nemen na hooguit symbolische pogingen te hebben gedaan om hen te raadplegen. Het was geen “compromis” – een wederzijds overeengekomen resultaat van onderhandelingen – maar een keizerlijk dictaat dat geen respect toonde voor het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen, noch enige bereidheid om de last van de opvang van vluchtelingen van het nazisme te delen.

De opstand was gericht tegen zowel de Britse overheersing als de Joodse gemeenschappen. Om de opstand te onderdrukken, richtten de Britse troepen niet alleen bloedige slachtpartijen aan, moordden ze willekeurig en namen ze de burgerbevolking massaal gevangen; ze bewapenden ook zionistische milities om als hulptroepen van het koloniale leger te dienen. Eerder waren er botsingen geweest tussen kolonisten en de lokale bevolking over landrechten en geruchten over het verontreinigen van heilige plaatsen, maar dit was de eerste keer dat de zionistische beweging werd gemobiliseerd en bewapend door een koloniale macht in hun gemeenschappelijk belang om het Arabische verzet te onderdrukken. De inspanning werd geleid door generaal-majoor Orde Wingate, die de zionistische strijdkrachten onderwees in tactieken van anti-oproer, zoals het gebruik van standrechtelijke executie van sommige gevangenen als techniek om anderen te ondervragen. Hiermee werd een precedent geschapen dat tot op vandaag van kracht is, waarbij eerst de Jisjoev en daarna Israël door grote mogendheden worden bewapend om de westerse belangen in de regio te verdedigen.

De realiteit van een koloniale onderneming, een bloedig conflict en decennia van leven in de nabijheid van een vijandige bevolking had zijn eigen logica, onafhankelijk van Herzls utopische visies of doctrines of analyses die in Der Nayer Veg werden gepubliceerd. Toen de Britten Palestina verlieten en hun troepen terugtrokken, was de Nakba – of de eerste Nakba, zoals sommigen het nu noemen na de Israëlische aanval op Gaza na 7 oktober – net zo onvermijdelijk als de bloedbaden die gepaard gingen met de deling van India. Er was geen mechanisme om de door de Britten verordende en door de Verenigde Naties bekrachtigde verdeling uit te voeren. Er braken gevechten uit tussen Arabieren en Joden, maar alleen de Jisjoev had een effectieve militaire organisatie en een coherent leiderschap.

Palestina werd niet verdeeld volgens het plan van de VN, maar volgens het machtsevenwicht tussen de Haganah, het Arabische Legioen van Jordanië en het Egyptische leger. De Jisjoev beweerde de deling te aanvaarden, waardoor het voor het eerst een soeverein grondgebied kreeg – “beveiligd door publiek recht”, in de woorden van Herzl, terwijl het grootste deel van de Arabische bevolking verdreven werd uit de gebieden die het controleerde. Het breidde ook zijn grondgebied uit van de gebieden die in het verdelingsplan aan de Joodse staat waren toegewezen tot gebieden die aan de Arabieren waren toegewezen, waaronder West-Jeruzalem en de dichtbevolkte corridor tussen Jeruzalem en Tel Aviv. Zowel West-Jeruzalem als de corridor werden etnisch gezuiverd.

Er is een georganiseerde poging geweest om te ontkennen dat de Nakba plaatsvond – om te beweren dat de Haganah en andere zionistische strijdkrachten alleen begonnen met operaties als reactie op de invasie van de legers van Arabische staten, dat Palestijnen vluchtten onder opdracht om gebieden te ontruimen totdat alle Joden waren gedood, en, in het algemeen, dat de Palestijnse slachtoffers van de Nakba daders waren van agressie tegen de Joodse bevolking, en dat de zionistische/Israëlische strijdkrachten alleen vochten uit zelfverdediging.

Tientallen jaren van wetenschappelijk onderzoek hebben aangetoond dat al deze beweringen onjuist zijn en ik zal niet terugkomen op zaken van vaststaande feiten. Het ontkennen van de Nakba is niet geloofwaardiger dan het ontkennen van de Holocaust. Israëlische functionarissen, die ooit de Nakba ontkenden, pleiten nu expliciet voor een “tweede Nakba”. In elk geval stelt de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN op 10 december 1948, in artikel 13: “Een ieder heeft het recht elk land, met inbegrip van het zijne, te verlaten en naar zijn land terug te keren.” Het staat buiten kijf dat de Palestijnse vluchtelingen niet hebben mogen “terugkeren naar hun eigen land”. Het is zelfs zo dat verdedigers van Israël het “recht op terugkeer” soms behandelen als een ontkenning van het bestaansrecht van de staat of een aansporing tot genocide, zich er blijkbaar niet van bewust dat er twijfels kunnen bestaan over de legitimiteit van een staat waarvan het bestaan etnische zuivering vereist.

Dat betekent niet dat een regeling de terugkeer van alle vluchtelingen van 1948 en hun nakomelingen naar “Israël” vereist, hoe die staat ook gedefinieerd wordt door een regeling. De implementatie van erkende rechten is een legitiem onderwerp voor politieke onderhandelingen. Niet alle vluchtelingen zouden ervoor kiezen om terug te keren; onder een tweestatenoplossing zouden velen eerder naar een Palestijnse staat dan naar Israël kunnen terugkeren, en anderen zouden recht hebben op compensatie.

Wat betreft de vraag of de staat Israël een product is van kolonialisme: dat is het zeker, tenzij het Britse Rijk niets te maken had met kolonialisme. Zonder de geallieerde ontmanteling van het Ottomaanse Rijk na de Eerste Wereldoorlog, het Britse Mandaat dat werd opgelegd door de Volkenbond en de officiële status die het mandaat verleende aan de Zionistische Organisatie in Palestina, had Israël niet kunnen ontstaan. Het Convenant van de Volkenbond schreef kolonialisme en racisme in het internationaal recht toen het mandaten definieerde als een instituut waarmee aan “geavanceerde naties” de “voogdij” zou worden toevertrouwd over Palestina werd niet verdeeld volgens het plan van de VN, maar volgens het machtsevenwicht tussen de Haganah, het Arabische Legioen van Jordanië en het Egyptische leger. .

Maar de staat Israël is niet alleen het product van kolonialisme. Zonder de Joodse vervolging in Europa, de intellectuele en politieke inspanningen die dit voorheen weerloze volk zich getroostte om zich permanent op de wereldkaart te plaatsen, en de lange Joodse historische en religieuze verbondenheid met het land, zou er ook geen Israël zijn geweest. Het is ook zo dat zonder de gewelddadige verdrijving van Joodse bevolkingsgroepen uit de Arabische wereld als vergelding voor de oprichting van de staat en het geweld van de Nakba, het Israël van vandaag niet zou hebben bestaan.

Israëli’s hebben geen “moederland” waarnaar hun leden zouden kunnen terugkeren, zoals de Fransen deden vanuit Algerije.

Zijn Joden “inheemse” of koloniale kolonialisten in Palestina? Ze zijn het allebei. Het Joodse volk ontstond in dit land en na tweeduizend jaar ballingschap ontwikkelden ze een ideologie en een politieke in plaats van puur religieuze beweging van “terugkeer”. Maar hun historische geheugen werd niet gedeeld door de inwoners van het land. De historische herinnering van het Joodse volk creëerde niet het recht of de capaciteit om één enkele dunam land tegen de wil van de bezitters ervan te confisqueren of te bezetten. Het historische geheugen van één volk, hoe hardnekkig ook, schept geen recht om over een ander volk te heersen.

Israëlische Joden zijn koloniale kolonisten met een historisch geheugen van inheemse oorsprong. Dit geldt ook voor de Joden die gevlucht of verdreven zijn uit Arabische en andere moslimlanden. Ze waren inheems in de regio, maar niet in Palestina, behalve in hun eigen historische geheugen. Dat historische geheugen onderscheidt Israël van andere koloniale staten. Hetzelfde geldt voor het feit dat de natie die is gesticht door kolonistenkolonialisme geen “moederland” heeft waarnaar haar onderdanen kunnen terugkeren, zoals de Fransen deden vanuit Algerije. De huidige kolonisten op de Westelijke Jordaanoever en de Golanhoogten zouden inderdaad kunnen terugkeren – hun “moederland” is Israël – maar hetzelfde geldt niet voor de burgers van Israël als geheel. Zij kunnen niet terugkeren naar de plaatsen van de Holocaust of naar de Arabische en Moslimstaten die hen verdreven hebben. Groot-Brittannië, en daarna de Verenigde Staten, speelden de rol van moederland door het land te veroveren, de vestiging ervan te vergemakkelijken en de kolonisten te bewapenen, maar ze hebben geen verantwoordelijkheid op zich genomen voor het lot van Joodse vluchtelingen – of het nu Hitler was, de Jodenvervolging in Irak in de vroege jaren 1950 of een toekomstige brandhaard in Palestina.

In plaats daarvan zijn de zionistische beweging en de Joodse staat erin geslaagd om een nieuwe natie op te bouwen die nu inheems is in het land – hoewel in welke delen van het land, en met welke rechten precies, de kern is van het geschil over de vraag of Israël een apartheidsstaat is. De vraag “heeft Israël bestaansrecht?” had zinvol besproken kunnen worden voordat de staat bestond, maar nu is het enige antwoord: “Israël bestaat”. Als lid van de Verenigde Naties heeft het het recht om te blijven bestaan en om het recht op zelfverdediging tegen andere staten uit te oefenen. Volgens het Handvest van de Verenigde Naties heeft het ook het recht om zijn territoriale integriteit te verdedigen, maar de implementatie van dat recht vereist het vaststellen van de grenzen van de staat Israël. Dit is afhankelijk van een vredesregeling waarin de Palestijnse nationale rechten worden erkend. Alleen een dergelijke regeling kan de veiligheid van Israël als staat garanderen.

Genesis is geen lotsbestemming. Het documenteren van het historische feit dat Israël gedeeltelijk is ontstaan door de samenwerking van het zionisme met het kolonialisme betekent niet dat de enige oplossing een “dekolonisatie” is die de staat zou vernietigen en zijn inwoners zou verdrijven. Wat afkeurenswaardig is aan kolonialisme is niet de immigratie of vestiging van een bevolking van een andere etnische of nationale afkomst, of van mensen die in zekere zin niet inheems zijn, maar de overheersing van de ene groep over de andere. Het is onmogelijk om de geschiedenis terug te draaien. Maar het is wel mogelijk, zelfs noodzakelijk, om te zorgen voor een toekomst waarin Palestijnen en Israëli’s gelijke rechten hebben. Beide volkeren moeten kunnen meebeslissen over de regering die hen regeert. Palestijnen en Israëli’s moeten ofwel in twee soevereine, gelijke staten leven, ofwel in één staat als individuen met gelijke rechten. De internationale consensus (met uitzondering van de regering van Israël) ten gunste van de eerste en de schijnbare onmogelijkheid voor Israëli’s en Palestijnen om een gemeenschappelijk beleid te delen, maken van de eerste de duidelijke keuze.

De huidige oorlog in Gaza is een voorbeeld van enkele van de ergste dingen die kolonialisme te bieden heeft, waaronder zowel de lukrake slachting van burgers door Israël, gerechtvaardigd als zelfverdediging, als de lukrake slachting van burgers door Hamas, gerechtvaardigd als verzet. Het willekeurige gebruik van geweld gaat gepaard met het gebruik van vervalste geschiedenis en verdraaide concepten ter verdediging van het geweld – onwaarheden en verdraaiingen die het conflict in stand houden. Israël is deels een product van het kolonialisme, maar kolonialisme is een veranderlijke historische realiteit. De motieven die sommige mensen kolonialistisch maken en anderen antikolonialistisch, zijn niet altijd zo verschillend. Mensen zijn in het heden slachtoffer of dader vanwege hun relaties met andere mensen in het heden, niet vanwege hun eventuele geschiedenis als slachtoffer of dader onder andere omstandigheden. “Slachtoffer’ is niemands vaste identiteit, maar een rol in relatie tot anderen – een rol die getransformeerd kan en moet worden.

“Slachtoffer’ is niemands permanente identiteit, maar een rol in relatie tot anderen – een rol die getransformeerd kan en moet worden.

Herzls utopische roman, Het Oude Nieuwe Land (1902), behandelde de messiaanse oorsprong van het zionisme. In zijn beschrijving van een bezoek in 1923 aan een futuristisch – maar zeer Weens – “Joods Palestina”, bezoekt de verteller het prachtige Operagebouw in Jeruzalem om een uitvoering bij te wonen van een opera gebaseerd op het leven van Sabbatai Zevi. In 1648, tijdens massamoorden op Joden in Oekraïne, die door sommige Joden werden gezien als de “geboortekriebels van de messias”, verkondigde Sabbatai zijn messiaanse roeping in een synagoge in Smyrna (nu Izmir, Turkije). Hij kreeg aanhang onder Joodse gemeenschappen over de hele wereld. Velen verkochten hun bezittingen en maakten zich klaar om naar Palestina te verhuizen, totdat hun messias werd ontboden door de Ottomaanse sultan, in wiens aanwezigheid hij zich in september 1666 tot de Islam bekeerde.

In de roman, tijdens de pauze van de opera, verwondert het publiek zich over de geschiedenis. Hoe had zo’n oplichter zo’n aanhang kunnen vergaren? “Daar lijkt een diepgaande reden voor te zijn,” merkt David op. “Het was niet zo dat de mensen geloofden wat ze zeiden, maar eerder dat ze zeiden wat de mensen geloofden. Ze kalmeerden een verlangen. Of, misschien is het correcter om te zeggen, ze kwamen voort uit het verlangen. Dat is het. Het verlangen schept de Messias.

Je moet je herinneren wat voor donkere dagen het waren toen een Sabbatai en zijn soortgenoten verschenen. Ons volk was nog niet in staat om rekening te houden met zijn eigen situatie en gaf daarom toe aan de betovering van zulke personages. Het was pas aan het einde van de negentiende eeuw, toen de andere beschaafde naties al tot zelfbewustzijn waren gekomen en daarvan het bewijs hadden geleverd, dat ons eigen volk – de paria – zich realiseerde dat zijn verlossing in zichzelf lag, dat er niets te verwachten viel van fantastische wonderdoeners. Ze realiseerden zich toen dat de weg van de bevrijding niet geplaveid moest worden door een enkel individu, maar door een bewuste en alerte volkspersoonlijkheid.”

Het zionisme streefde ernaar dat de Joden hun “volkse persoonlijkheid” zouden doen gelden om één te worden van wat de Europeanen toen “beschaafde naties” noemden. Het onderscheid tussen beschaafde naties en andere bevatte de essentie van kolonialisme. In zijn manifest “De Joodse Staat” (1896) schreef Herzl: “Wij [de Joodse staat in Palestina] zouden daar een deel moeten vormen van een bolwerk van Europa tegen Azië, een voorpost van beschaving tegenover barbaarsheid.” Dat concept van verlossing als overheersing bleek uiteindelijk weer een valse messias te zijn.

Zonder die verlossing verliest het verhaal van de moderne Joodse geschiedenis zijn essentiële kern. Israël blijft zich halsoverkop storten in een offensief waarvoor vooraanstaande geleerden van de Holocaust hebben gewaarschuwd dat het op weg lijkt naar genocide. De transformatie van slachtoffer in dader inspireert niet tot hoop en geeft lijden geen betekenis. Ook het vergelijken van de huidige gebeurtenissen met de Holocaust komt niet neer op het gelijkstellen van de twee. Zoals Masha Gessen heeft betoogd, is het onmogelijk om lering te trekken uit een gebeurtenis als alle vergelijkingen ermee verboden zijn.

De vernietiging van de Tweede Tempel, die de terugkeer van de Babylonische ballingschap ongedaan maakte, vernietigde ook het vorige verhaal van de Joodse geschiedenis. Palestijnse rabbijnen uit de derde eeuw hadden recente en bittere ervaringen met mislukte messiassen. Het Traktaat Sanhedrin van de Talmoed vermeldt dat de rabbijnen ‘Ullah, Rabbah en Johanan allemaal over de messias zeiden: “Laat hem komen, maar laat mij hem niet zien.” Reisj Lakisj, een andere rabbi van die generatie, vraagt of dat is vanwege de geboortekriebels van de Masjiach, zoals verteld door Jeremia. Rabbi Johanan antwoordt: “God zegt: Deze [de heidenen] zijn mijn handwerk, en deze [de Joden] ook; hoe zal ik de eerste vernietigen vanwege de laatste?” Zonder rechtvaardigheid kan God zelf de redding van Israël niet verdragen.


Het originele essay ‘False Messiahs’ werd op 4 januari 2024 gepubliceerd in Boston Review en met toestemming van de auteur vertaald door Francis J.

De standpunten in dit artikel zijn uitsluitend die van de auteur en kunnen al dan niet een weergave zijn van de standpunten van Plutopia.be

Auteur

  • Barnett R. Rubin

    Barnett R. Rubin is een distinguished fellow bij het China Program van het Stimson Center in Washington, D.C. Van 2000 tot 2020 was hij senior fellow bij het New York University's Center on International Cooperation, waar hij leiding gaf aan het Afghanistan Pakistan Regional Program. Hij was ook directeur van het Center for Preventive Action en directeur van Peace and Conflict Studies bij de Council on Foreign Relations in New York; senior adviseur van de speciale vertegenwoordiger voor Afghanistan en Pakistan bij het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken van 2009-13; en speciaal adviseur van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor Afghanistan, tijdens de onderhandelingen die in 2001 tot het Akkoord van Bonn hebben geleid. Daarna adviseerde hij de Bijstandsmissie van de Verenigde Naties in Afghanistan bij het opstellen van de grondwet van Afghanistan, de Afghanistan Compact en de Afghaanse nationale ontwikkelingsstrategie. Eerder doceerde hij aan de universiteiten van Yale en Columbia.

    Bekijk Berichten

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Please enter your comment!
Please enter your name here